terug

 Heemtijdinghen nummer 22 januari 1968

DE NIEUWE VAART VAN MONTFOORT NAAR LINSCHOTEN

door J.G.M. Boon

Na de afdamming van de Hollandse IJssel bij Klaphek of Hoppenesse (ten Westen van Vreeswijk) in 1285 maakte deze rivier niet langer deel uit van de eertijds vrij omvangrijke open Rijnstroom. Als gevolg van deze ingreep, die de machtige graaf Floris V had bewerkstelligd mede op verlangen van landeigenaren in verband met veelvuldige overstromingen in de streek langs de IJssel, ontstond in de IJsselstroom een ver- landingsproces van zo ernstige omvang, dat scheepvaart eeuwenlang geheel onmogelijk was en eerst na veelvuldige reconstructies weer op gang kon worden gebracht. De bewoners van het IJsselgebied werden hierdoor zwaar getroffen omdat de aan- en afvoer van goederen slechts mogelijk was via moeilijke omwegen. Dit blijkt b.v. uit een brief van de IJsselsteinse Drossaard Aelbrecht van Egmond aan de kapittelen te Utrecht, gedateerd 25 mei 1486 (1), waarin wordt gezegd dat de rivier tussen IJsselstein en Oudewater reeds gedurende vele jaren Is winters noch Is zomers bevaarbaar is tengevolge van verlanding, zodat de kleine vrachtschuiten met volk en allerhande voorraad en levensmiddelen uit Gouda, Schoonhoven en omgeving hun weg naar Utrecht moeten kiezen via Polsbroek, Benschop en IJsselstein. Hoe men toen vanuit Montfoort aansluiting met bevaarbare waterwegen kon krijgen, is niet duidelijk bij gebrek aan voldoende kennis omtrent de toentertijd aanwezige watergangen. Een goede oplossing zonder ingrijpende voorzieningen schijnt echter niet mogelijk te zijn geweest. Uit een beknopt verslag van de langdurig voorbereidingen tot het graven van een vaart van Montfoort naar Linschoten, opgenomen in de lijvige financiële verantwoording wegens het graven van deze watergang in de jaren 1617/18 (2), blijkt dat het stadsbestuur al omstreeks 1500 een nieuwe verbinding vanuit de IJssel in de richting van Woerden tot stand wilde brengen in samenwerking met de stad Woerden

“ Alsoo die voorouderen der Steden Wourden ende Montfoort over hondert ende meer jaeren getracht hebben om te moegen becomen een vaerte, die uute reviere van der Ysele beginnen ende voorts strecken soude tot in de reviere van de Lintecoot; om deur d'selve te comen in den Rijn alsoo dat die naeburige steden met malcanderen soude mogen handelen van alsulcke cornanschappen ende waeren als in deselve ende ten platten landen van dyen sijn vallende ......”

De uitvoering van het plan heeft echter bijzonder lang op zich laten wachten: eensdeels deur misverstandt (overmits men nyet en conde accorderen ter wat plaetse men deselve soude leggen) ende eensdeels deur gebreck van penningen, ondanks alle pogingen van Mr. Dirk Zas, Dijckgraeff van den Lopicker weerdt (3) ende doen ter tijt directeur van de heerlickheyt van Montfoort en van Mr. Gerrit Zas in latere jaren.

In 1598 nam Berendt Zes de vaart-plannen weer ter hand en toog met enige Montfoortse stadsbestuurders naar Woerden. Aan de hand van de door hem vervaardigde situatietekening werden de plannen met de Woerdense autoriteiten besproken, bij welke gelegenheid het stadsbestuur van Woerden financiële medewerking toezegde ter grootte van 1500 gulden. Dit aanbod werd later weer ingetrokken en vervangen door een subsidie van 300 gulden, welk bedrag de Regierders van Montfoort nyet en hebben begeeren te accepteren.

Maar ook de oorlogshandelingen stonden verwezenlijking van de plannen in de weg', althans tot in het jaar 1603. Toen wist Zas van de Burggraaf van Montfoort gedaan te krijgen dat hij b ij de Staten van Utrecht zijn invloed ging aanwenden, hetgeen tot gevolg had dat op 1 december 1603 door de Staten 3 gecommitteerden werden benoemd voor het uitbrengen van advies over deze zaak. Met enige afgevaardigden van het kapittel van Oudmunster bezochten zij het gebied waar de vaart zou worden gemaakt. Bij dit bezoek, waarbij ook de Burggraaf tegenwoordig was, liep er iets volkomen mis went (also men altijt bevyndt contramineurs), sijn d'heeren deur eenige quaetgunstige jegens d'opinie ende sonder kennisse der Magistraten misleyt nae dan Hogendyck, sijnde een andere onbequame plaetse al waar men (soo sij seyden) d'voorschreven vaerte soude mogen leggen.
De misleide heren verklaarden echter de nyeuwe aengewesen plaetse voor onbequaem. In tegenstelling tot de op de oorspronkelijke kaart aangegeven richting door het laagland. Aldus werd gerapporteerd, waarbij tevens melding werd gemaakt van het te Montfoort heersende "misverstand".

De gepleegde valse voorlichting zal er wellicht mede de oorzaak van zijn geweest, dat de zaak bij de Statenleden in de ijskast terecht kwam, zeer tot ongenoegen van het stadsbestuur uiteraard. Eerst in 1613, wederom door bemiddeling van de Burggraaf reisde een soortgelijke deputatie als in 1603 naar Montfoort, alwaar de situatie nogmaals werd bekeken in tegenwoordigheid van stadsbestuurders en Zas. De conclusie was duidelijk: Montfoort zou van de Staten nimmer toestemming en nog minder steun krijgen voor het graven van de vaart, indien deze een andere plaats zou krijgen als eertijds op de kaart was aangegeven.

Overmits het teganstandt van eenige quaetgunstige die de vaert op andere plaets seer gaerne hadden gesien geleyt te worden, bleef de zaak tot 1616 hangende. In genoemd jaar ondernam Zas een nieuwe poging door - met instemming van het stadsbestuur - de Burgraaf op zijn goed Westerlo in Brabant te bezoeken om van hem volcomen consent ende bijslach van penningen te verkrijgen omme d'voors. vaerte te beginnen ende d'selve met assistentie ende octroye van de Ed. Mog. Heeren Staten te volbrengen, waertoe hij, Zas, Sijne Genadige met viel redenen heeft beweecht .... omme d'voors. vaerte te leggen volgens d'overgeleverde caarte.

Zeer belangrijk was ook de medewerking van het kapittel van Oudmunster te Utrecht, dat als bezitter van het gebied onder Linschoten, waar de vaart voor een belangrijk deel was geprojecteerd, geen bezwaren naar voren bracht. Over deze aangelegenheden waren de ingezetenen gehoord, ook de opposanten. Op 21 november 1616 (4) sloot het kapittel met het stadsbestuur van Montfoort een overeenkomst, waarbij vier morgen land werden overgedragen. In dit stuk vindt men de loop van de nieuwe watergang alsvolgt omschreven:

beginnende uuyt de reviere van de lintschoot aan de Noortsijde van de kercke van Lintschoten tusschan da hoffsteden ende scheys loot van Jasper Baltussen ende Henrick Janssen, ten beyde sijde toebehorende d 'heere borchgraeff van Montfoort, d'voorseide scheysloot recht op tot aen de Cattenbroucker dijck toe, voorts langes d'Cattenbroucker dijck tot aan de Lyndeboom ende soe vervolgens tot aan de IJsselpoort der stede Montfoort toe (langs de Doeldijk).

De Staten van Utrecht keurden het plan goed bij resoluties van 28 maart en 3 april 1617, terwijl het Hoogheemraadschap Rijnland en het Grootwaterschap Woerden op 8 augustus 1617 tot een gunstig besluit kwamen (5).
Met de heren van Rijnland was moeizaam onderhandeld, zoals uit de navolgende rekeningposten al duidelijk blijkt:
....Drossart Sas, Joris Sebas tiaens. ende Jacob Mathijssen van Bambergen, burgemeesteren, omme te maecken accoord mette heere van Rijnlandt ende Wourden voors. hetwelck nae groote moeten ende veel woerden door tusschen spreecken van de secretarissen Egmondt ende Meynevelt in't leste is gemaeckt, wesende tselve in date den 8en augusti 1617 ende sijn d 'voors. Egmondt voor sijne gedaene moeten ende andere voorgaande oude beloften geschoncken' ses Rosenobelen ……(
gouden munten, toen 9 gulden per stuk waard).

Item behantreyckt aan den secretaris Meynevelt tot een vereeringe voor sekere diensten ende oude toegeseyde danckbaerheyt ter ordonnantie van de magistraten vier rosenobels.

Ook de beide Dijkgraven kregen een "vergoeding", groot 87,50 gulden elk.

Allerlei bijzonderheden omtrent de uitvoering van de vaartplannen kan men aan de weet komen uit de - ongedateerde - posten in de eerder genoemde rekening. Ter vermijding van een al te grote uitvoerigheid krijgen slechts enkele posten nadere aandacht, zoals die b.v. betreffende de grondaankopen.

Van het kapittel van Oudmunster kocht men 14 morgen land, gelegen aan de Schapenbanck, voor 11400 gulden. Van Jor. Marius van Cats, die optrad namens zijn broer, een stuk boomgaard voor 100 gulden.
Van de stad Montfoort werd de stadsashoop voor de aanleg van de sluis verkregen; de burggraaf stelde de Pruymstraat beschikbaar.
Van Ant. Vurens weduwe, Cornelis Schrevels sen van Sermont, Ghijsbert Loduwijcxsz. Munter, Hermen van Holland, Jan Claess. van Meerden, Adriaen Janssen Timmerman, Cornelis van Dolre en Jacob Janssen Tibbe kreeg men perceeltjes boomgaard in eigendom tegen een vergoeding van 14 gulden en 5 stuivers per roede.

Nadat was besloten dat men deselve grifte soude doen graeven uut der Ysele, hij de Iselpoort deser stede noortwerts op neffens den Doeldijck ende Cattenbrouckerdijck westwert op tot in de Lintschoet, ging het stadsbestuur tot de aanbesteding over waarvoor diversche meesters van grifftwercken als van Utrecht, Oudewater, uuyt Selandt, Vrieslandt, Nymwegen, Huesden ende andere plaetsen waren uitgenodigd. Jan Pietersz. c.s. kreeg het werk - in vakken verdeeld - als volgt toegewezen.

Vanaf de IJssel, lang 120 roeden, a 20 gulden.
Later-kreeg hij opdracht dit vak twee voet breder te maken.
Vanaf de Lyndeboom tot en met het Hoochlandt, lang 172 roeden, a 14 gulden.
Vanaf het Hoogelandt tot aan de Bordebrugge, lang 154 roeden, a 2 gulden.
Vanaf de Borrenbrugge tot aan de overtocht, lang 352 roeden, a 1 gulden 5 stuiver.
Vanaf de overtocht tot in de Lintschoeten, lang 353 roeden, a 2 gulden.

Met de bestekken van de sluis, de drie bruggen en de duiker was burgemeester Barnberg en naar Utrecht en andere plaatsen gereisd om metselaars in de gelegenheid te stellen op deze werken in te schrijven. De Oudewaterse metselaar Dirck Dircxsz. van Sijck kreeg, als laagste inschrijver, het werk toebedeeld. Met het maken van de sluis was 1700 gulden gemoeid en met het bouwen van de brug bij de Hoogenweert (een jaar na de andere werkzaamheden) 350 gulden, met de brug door de IJsseldijk bij de Lyndenboom 600 gulden en met de brug door de Linschoterdijk 375 gulden.

Drossaard Sas legde onder de eerste steen van de sluis 5 gulden en 1 stuiver ten behoeve van de arbeiders, terwijl Jan Sas onder de eerste steen van de brug bij de Lyndenboom 5 gulden 3 stuiver deponeerde.
Voor het leveren van een steen met drye waepens daer in gehouden staen voor de colck als de wapenen van de Ed. Mog. Heeren Staten des Welgebooren Heere Borchgrave van Montfoort kreeg Dirck Dircxssen 14 gulden vergoed en Philips Doninicus voor het vergulden en verven 4 gulden. Toen water uit de sluis gepompt moest worden maakte Drossaard Sas en enige lieden een vergeefse reis naar Utrecht om aldaar een pomp te bemachtigen. Bij Hendrick Pauw van der Gauw (uit Gouda dus) kon er echter een gehuurd worden voor 6 gulden.

De benodigde steen voor bovengenoemde werken en de duiker te Linschoten - voor laatstgenoemd werk werden minstens 39.000 stuks clinckert gebruikt - betrok men van de Vaart (Vreeswijk) en Haastrecht. Het vervoer geschiedde per wagen wegens de droogt9 van de IJssel. De uitvoering van het vaartplan vergde een bedrag van ongeveer 20.000 gulden. Slechts 3/5 daarvan blijkt: nodig geweest te zijn voor de eigenlijke werkzaamheden, zoals graaf- en metselwerk, en grondaankoop. Het restant was nodig voor bijkomende kosten, waarvan vooral reis- en niet minder teerkosten een belangrijk onderdeel uitmaakten, b.v.

Betaelt Jacob Janss. Tibbe, weert onder den Lindeboom, van teercosten gevallen in den jare 1616, 1617 en 1618, over het bestaeden van de wercken. 170 gulden 1 stuiver.

Den 15en October anno 1677 zijn tot Montfoort eerschenen den Dijckgraven ende Gecommitteerden Heemraeden van Rijnlandt ende Wourden met haerluyder Advocaten, boden ende dienaers, die de regierders van Montfoort al te samen hebben gedefroyeert, welcke costen vermogens diversche specificatien bedragende sijn ter somrne 130 gulden 3 stuiver.

In 1619 was echter nog naar een som van ongeveer 13.000 gulden voorhanden, t.w. van de Staten van Utrecht 9000, van de burggraaf van Montfoort 1200 en van de inwoners van Montfoort 2800 gulden.
Alsoo de wercken van de vaart overmits de bequaemheyt des tijts veel eerder worde begonnen als men wel hadde vermeent ende de stede Montfoort oversulcx groetelicx gelt van doen hadde ende dat seekere twee duysent guldens bij den Ed. Mog. heeren Staten tot subsidium van de grifte toegevoecht, eerst Jacobi daeraen volgende soude verschijnen. Is den Burgemeester op den 24en Juny tot Utrecht gereyst ende heeft van een goet vrunt de voors. twee duysent gulden gelicht mits daer voor betaelende voor den interest twee ende twyntich gulden
Het bovengenoemde bedrag van 2000 gulden hadden de Staten van Utrecht bij besluit van 15 september 1619 toegezegd, bij welk besluit het de stad tevens was toegestaan om het overblijvende tekort van 5000 gulden te verkrijgen door een omslag over de landerijen in het land van Montfoort en Linschoten op basis van jaarlijks 5 stuivers per morgen gedurende 4 jaren, half om half te betalen door de eigenaar en de gebruiker.

Op welke datum de nieuwe vaart voor het scheepvaartverkeer werd opengesteld, is niet bekend. Uit de navolgende rekeningpost blijkt echter wie voor de eerste maal de nieuwe watergang heeft bevaren.

Betaelt Jan Schilthouwer, seylmaecker tot Wourden, over t maecken van seekere vlage die Arian Elorissen, schipper, vereert is overmits hij met zijn schip d'eerste waeren deur de nyeuwe gegraven vaert tot Montfoort brochte, de somme van 6 gulden 10 stuiver.

Betaelt Guert Schilthouner van de Stadtswapen in de vlagge, te setten 1 gulden 10 stuiver.

Verder zullen tal van medewerkers de op last van het stadsbestuur geslagen penning hebben ontvangen, waarover het volgende bekend is: (6)

Ter gedachtenis van dit begonnen werk is de volgende gedenkpenning gemaakt, waarmede die genen, welke opzigt over het graaven dier vaarte gehad, en dat werk zoo gelukkiglyk voortgezet hebben, van wege de stad Montfoort in dankbaare erkentenis zyn beschonken.

 

Het wapenschild der stad Montfoort, zynde een roode burg op eenen zilveren grond en tusschen twee molenyzers, staat op de voorzyde; binnen dit randschrift:

CIVITAS MOETFORTIA 1677         DE STAD MONTFOORT 1617

De rugzyde heeft geene verbeelding, maar Voert alleen dit opschrift:

DEUS SECUNDET FLUN DUCTUM MONTFORTIA PER LINISCHOTum AD RHENUM, EJUSQue FAUTORES.

DAT GOD DE VAART, VAN MONTFOORT DOOR LYNSCHOOTE TOT AAN DEN REN GELEED, EN DER ZEL VER BEGUNSTIGERS ZEGENE.

In de schouwbrief voor de nieuwe vaart, vastgesteld op 25 maart 1620 (7), werd met de onderhoudsplicht belast alle landeigenaren c.s. in de talrijke schoutampten van het burggraafschap. Hiertegen rees groot verzet, zodat uiteindelijk werd bepaald, bij nadere overeenkomsten van 16 juli en 30 april 1621 (8), dat de onderhoudsplicht bij de stad Montfoort zou komen te berusten.

Schouten, Ccrmelaers en Croos-Heemraden van Cattenbroeck, Rapijnen en IJssefvelt sloten echter op 29 juni 1682 met het stadsbestuur een contract (9), waarin zij vrijwillig op zich namen voor het onderhoud van de vaart en de kaden zorg te dragen, althans vanaf de Lindeboomsbrug. Bepalingen omtrent het onderhoud werden vastgelegd in een schouwbrief van 17 maart 1683 (10). De reden van de overname van de onderhoudsplicht is mij niet gebleken.

Toen enige jaren geleden plannen werden beraamd om de nieuwe vaart te dempen, rezen hiertegen bezwaren omdat deze watergang          tot de boezemwateren van het Grootwaterschap Woerden was gaan behoren. Voor de doorgaande scheepvaart is zij van geen enkel belang meer sinds het sluisje te Montfoort in een slechte staat is komen te verkeren alsmede vanwege de geringe diepte op een aantal plaatsen.

1) Bijdr. Gesch. en Oudh. Utrecht, door J.J. de Geer, p. 372.

2) Archief der gemeente Mont foort., mv. no.

3) Hoogheemraadschap Lekdijk Benedendams en IJeseldom.

4) Zie resoluties van het stadsbestuur Montfoort over de betr. jaren. Hierin komen tal van aantekeningen over de vaartplannen voor. (Gemeente-archief Montfoort).

5) Zie: Rechtebronnen der vier hoofdwaterschappen van het vasteland van Zuid-Holland (Oud-Vad. Rechtsbr., 3e reeks xv), p. 397-398).

6) Beschr. lied. Historiepenningen, Mr. G. van Loon, deel II, (1726), p. 100-101.

7) Zie verwijzingen bij het onder noot 5 vermelde werk.

8) Idem.

9) Register, berustende in het archief van het betreffende waterschap, waarin opgenomen afschriften van schouwbrieven enz. (Gedeponeerd gemeentehuis Linschoten).

10) Idem.